René Girard

 


             © PhiloLog

 

Korte biografie
 
René Noël Girard (1923) werd geboren in Avignon. Na zijn Baccalauréat de Philosophie studeerde hij paleografie en middeleeuwse geschiedenis aan de École Nationale des Chartes. Zijn promotie (1947) had als onderwerp La vie privée à Avignon dans la seconde moitié du XVe siècle. In de Verenigde Staten werd hij docent Frans aan Indiana University. Daar verdiepte hij zich in de letteren. In 1950 verscheen zijn tweede dissertatie, American Opinion of France (1940-43). In 1951 huwde hij met de Amerikaanse Martha McCullough. Zij kregen drie kinderen. Je vois Satan tomber comme l'éclair (1999) is opgedragen aan hun negen kleinkinderen in de VS. In 2004 herschikte hij zijn theorie in Les origines de la culture en in 2007 kwam hij met een nieuwe invalshoek: Achever Clausewitz. In 2005 werd hij in de Académie française gekozen. René Girard stierf in Stanford op 4 november 2015.

Studies over literatuur

In de jaren vijftig werkte Girard aan verschillende Amerikaanse universiteiten en publiceerde hij voornamelijk over literaire onderwerpen: Malraux, Kafka, Saint-Simon, Voltaire, Tocqueville, Stendhal. In 1961 werd hij hoogleraar aan de Johns Hopkins University in Baltimore. Dat is ook het jaar waarin zijn eerste belangrijke boek verscheen, Mensonge romantique et vérité romanesque (in het Nederlands De romantische leugen en de romaneske waarheid). Daarin liet hij zien dat literaire meesterwerken onthullen hoe de begeerten van mensen zich modelleren naar die van anderen. Enkele jaren later, in 1963, verscheen een studie over Dostojevski, waarin deze gedachtegang een vervolg kreeg. Girard was inmiddels redacteur van het tijdschrift Modern Language Notes en organiseerde in 1966 het congres The Languages of Criticism and The Sciences of Man, waaraan werd deelgenomen door bekende wetenschappers uit Frankrijk als Barthes, Derrida, Goldmann, Lacan, Todorov en Vernant.

Antropologie

Toen hij aan de State University of New York in Buffalo werkte (1968-76), publiceerde hij zijn tweede grote werk, La violence et le sacré (1972, Nederlandse vertaling God en geweld). Daarin verbond hij de begrippen mimesis en zondebok met inzichten uit de antropologie in een zoektocht naar de fundamenten van menselijke cultuur. Vooral de rol van het religieuze is daarbij van essentieel belang. Het boek bevat verder een scherpe aanval op Freuds Oedipusbegrip. Het werk werd door de Académie française bekroond in mei 1973. Girard begon bekendheid te krijgen en zijn werk kreeg zowel in positieve als negatieve zin veel aandacht.

Bijbelinterpretatie

Tijdens een nieuwe periode aan de Johns Hopkins University verscheen Des choses cachées depuis la fondation du monde (1978, Nederlandse vertaling Wat vanaf het begin der tijden verborgen was...). Het werk heeft de vorm van een trialoog, met de psychiaters Jean-Michel Oughourlian en Guy Lefort als gesprekspartners. Girard onderbouwt dit literair-antropologische werk met analyses van de Hebreeuwse bijbel en de evangeliën. Ook de ideeën van Gregory Bateson over communicatie en interactie hebben dan in zijn theorie een plaats gekregen. Hij gebruikt de transparantie van een aantal Bijbelverhalen om het imitatiegedrag van mensen, de oorzaak van hun conflicten en het principe van verzoening in kaart te brengen. De joodse en christelijke geschriften beelden volgens hem uit wat de mythen beheerst: het slachtoffermechanisme. Mythen hebben hun wortels in werkelijk geweld tegen werkelijke slachtoffers. Door deze zienswijze gaf Girard het onderzoek naar mythen een nieuwe impuls.

Uitwerking theorie

Van 1981 tot zijn emeritaat in 1995 doceerde Girard aan Stanford University, waar hij Andrew B. Hammond Professor of French Language, Literature and Civilization was. In 1983 vond in Frankrijk het Colloque de Cérisy "Autour de René Girard" plaats, waar zijn cultuurbenadering vanuit verschillende disciplines bediscussieerd werd. Zelf organiseerde hij in Stanford verschillende internationale congressen: o.a. Disorder and Order (1981) en Violent Origins (1983). De boeken die na 1980 verschijnen, diepen zijn inzichten uit en verbreden het toepassingsgebied van de mimetische theorie. Sinds 1990 staat zijn theorie centraal in de interdisciplinaire vereniging COV&R (Colloquium on Violence & Religion).

Mythe en geschiedenis

Voor Girard is er in de cultuurgeschiedenis een evolutie zichtbaar van mythen naar vervolgingsteksten tot post-mythische verhalen en historische documenten. Die thematiek wordt behandeld in Le bouc émissaire (1982, De zondebok), waarin Girard tevens zijn critici van repliek dient. La route antique des hommes pervers (1985, De aloude weg der boosdoeners) is een verhandeling over de Bijbelse Job, die als zondebok geprofileerd wordt tegenover vergelijkbare figuren uit de Griekse mythologie. In 1991 publiceerde Girard  A Theater of Envy (Nederlandse vertaling Het schouwspel van de afgunst), een studie over William Shakespeare. Daarmee was Girard terug bij de studie van literatuur die hij dertig jaar eerder met Mensonge romantique et vérité romanesque was begonnen. In het boek richtte hij zijn aandacht op de rivaliteiten in Shakespeares drama's. Het werd bekroond met de Medicis-prijs voor het literaire essay.

Politiek en cultuurwetenschap

De gespreksvorm van Des choses cachées depuis la fondation du monde kende een vervolg in een lang interview met Michel Treguer (1994), waarin vooral de betekenis van de mimetische theorie voor de actualiteit, na de val van de Berlijnse muur, aandacht krijgt. Daarbij ging Girard uitgebreid in op de dominante ideologieën van de twintigste eeuw. Ook na zijn emeritaat bleef hij college geven en publiceren. Boeken als Je vois Satan tomber comme l'éclair (1999 in Nederlandse vertaling Ik zie Satan vallen als een bliksem), Celui par qui le scandale arrive (2001), Les origines de la culture (2004) en Achever Clausewitz (2007) geven blijk van de continuïteit in zijn denken.

Leven en werk

Mededelingen omtrent de samenhang van leven en werk zijn bij Girard schaars. Toen zijn theorie rond 1955 vorm begon te krijgen, zo staat in een interview met Richard Golsan, was hij zich nog niet bewust waar deze toe zou leiden. Hij was in die tijd agnost, bewonderaar van het werk van Nietzsche en verklaart in dat interview teruggekeerd te zijn tot het christendom door het verder ontwikkelen van zijn theorie.

Op een vraag, gesteld tijdens een lezing die de Faculteit der Letteren van de VU in 1985 organiseerde, naar het verband tussen zijn leven en zijn werk, antwoordde hij: 'Ik verschuil mij steeds meer achter Bijbelse verhalen'.

 

Lees verder