Ridder met Opgeheven Vizier: Willem Jan Otten over Vondel, Shakespeare en Girard

Beginzucht: Girard, Lucifer, Petrus – zo is de uiteindelijke titel van de Girardlezing die Willem Jan Otten op 4 november in de Nieuwe Poort in Amsterdam zal geven. Diverse andere “zuchten” zullen in zijn lezing voorbij komen, zoals bij Joost van den Vondel de “snoepzucht” en de “staatzucht”. “Beginzucht” is het zoeken naar oer-ensceneringen die Willem Jan Otten zegt te delen met René Girard. Het Kwaad, de menselijke conditie, de buiten-paradijselijke staat –in wat voor scène is het allemaal begonnen?

 

Als ik Willem Jan Otten te spreken krijg over de aanstaande lezing, voel ik enige gêne bij het stellen van de obligate vraag, waarop het antwoord me desalniettemin altijd blijft intrigeren: Hoe bent u met het werk van René Girard in aanraking gekomen?

Eigenlijk helemaal via de praktijk. In 1988 gaf ik in Groningen een werkgroep voor toneelschrijvers, en een van de studenten attendeerde me op De romantische leugen en de romaneske waarheid. Later, het moet 1994 geweest zijn, zag ik Girard vernoemd in Het rijk der schaarste van Hans Achterhuis. Ik ben toen het werk van Girard serieus gaan lezen. Naast De romantische leugen en de romaneske waarheid heb ik ook zijn boek De zondebok in een vroegtijdig stadium tot me genomen.

In uw lezing over Vondel zult u aangeven dat Girards grote Shakespeare-studie, in het Nederlands vertaald als “Het schouwspel van de afgunst”, grote indruk op u heeft gemaakt. Vondel en Shakespeare, zijn dat vergelijkbare grootheden?

Ja, tot op zekere hoogte wel. Vondel bestrijkt, samen met Shakespeare in Engeland en Racine in Frankrijk, een heel domein. Vondel vult hen aan of benadert dezelfde problematiek vanuit weer een ander perspectief. Maar wat niet vergeten moet worden is dat de stukken van Shakespeare en Racine mochten landen in een wereld met een lange toneeltraditie en een heuse toneelpraktijk. En daar als toneel tot hun recht konden komen. De stukken van Vondel kwamen aan in een ander land, in een domineescultuur, in een meer juridische cultuur. De toneelstukken van Vondel waren vooral leesstukken, in plaats van drama’s die, zoals in het theater The Globe van Shakespeare in Londen onmiddellijk opgevoerd zouden worden.

Over de mimetische problematiek valt zeker een grotere Vondel-studie te schrijven. Wat dat betreft ligt er een uitdaging aan, en een uitnodiging voor, de Neerlandistiek. In Lucifer (of in de complete trilogie met Adam in ballingschap en Noah erbij) zijn de Girardiaanse thema’s heel aanwijsbaar. Bovendien heeft Vondel ook uitgebreid geschreven over het Bijbelverhaal van Jozef, waarin een vergelijkbare thematiek te vinden is.

De slothoofdstukken van Girards De romantische leugen en de romaneske waarheid ademen iets grimmigs uit. Ze reflecteren het intellectuele klimaat met name in Frankrijk uit de jaren 50, waarin het “existentialisme” heerst en waarin romans, toneel en film alleen maar lijken te willen weergeven hoe verdorven en hopeloos de menselijke situatie is. Mag ik uit uw essays over bijvoorbeeld hedendaagse films de indruk opmaken dat het klimaat heden ten dage verbeterd is?

Ik weet niet of dat zo is, en ik ben ook niet zo geneigd langs dergelijke lijnen te denken. Ja, misschien als je kijkt naar het werk van Ingmar Bergmann, dan zie je in zijn latere films ook die somberheid, tot hij dan met zijn laatste film Fanny & Alexander (een overschatte film overigens) weer terugkeert tot iets minder bedrukts, iets religieus misschien.

Voor mezelf geldt vooral dat ik in de loop van de jaren 80 mijn aandacht heb verlegd van toneel naar film. En daarmee, tot mijn opluchting, zag, dat er een hele dramaturgische wereld was waarin mensen verhalen willen vertellen. Allerlei plotlijnen die je al vindt in Ovidius of de Odyssee, keren in de film terug. Allerlei mythologische verhalen – hoewel het een ietwat onhandig woord is in de context van de theorie van René Girard – worden serieus genomen. Hollywood is niet zo bang voor religie of religieuze verhalen. En, het verhalen willen vertellen, het ensceneren is juist ook wat zo schrikbarend afwezig is in zogenaamde “existentialistische” toneelwerken, zoals die van Samuel Beckett. Film is voor mij een rol gaan vervullen die toneel nooit op die manier had kunnen doen.

 

*******

 

Dan, als ik hem heb bedankt en mijn mobiele telefoon al bijna op de spreekwoordelijke haak heb gelegd, steekt de beginzucht van Willem Jan Otten plotseling, als een stevige avondbries, nog even heel sterk op:

“Wat ik me nog duidelijk kan herinneren is het moment waarop ik Girards analyse van de slothoofdstukken van Dostojevski’s Misdaad en Straf las. Wat Girard zei was dat je die slotscène, die bekering – serieus moest nemen. Daarin vind ik Girard moedig, ja, zelfs, ridderlijk. Zelf had ik Misdaad en Straf altijd al bewonderd – ik houd van Dostojevski – maar ik was ook altijd meegegaan met de gedachte dat de bekering van Raskalnikov een soort obligaat Russisch-orthodox erfstuk was. Girard heeft me de gedachte bijgebracht dat je die bekeringen in Dostojevski heel serieus moet nemen. Hij heeft dat gedaan – en dat is wat ik in de essayistiek van Girard bewonder – als een ridder tegen een hele interpretatiegeschiedenis in, fier en met opgeheven vizier.”

 Voor meer informatie over de Girardlezing, kijk hier.